h

Sloopmotie van de baan

21 december 2006

Sloopmotie van de baan

Op 24 november 2005 heeft de raad, met 31 stemmen vóór, en twee stemmen tegen, een motie aangenomen waarin o.a. gesteld wordt dat er niet meer gesloopt mag worden, alvorens er bekend is wat er terug gebouwd wordt. In de commissie stad van 21 december 2006 is, na een interne memo van wethouder Versluijs, deze motie weer even makkelijk overboord gezet.

Zelfs de indieners van de motie gingen akkoord met de afdoening van de motie. De wethouder neemt totaal geen concrete maatregelen. De wethouder met tabellen die suggereren dat het met uitvoering van de motie allemaal alleen maar langer zal duren, maar dat is niet het punt. Het gaat erom dat er momenteel lukraak gesloopt wordt, en dat er daarna pas wordt gekeken wat we terug gaan bouwen. Je ziet in bijvoorbeeld Ex Libris, maar ook in de Babberspolder-Oost, dat de grond nog wel eens jaren braak kan liggen voordat er uiteindelijk een paal in gaat.

De SP is de enige partij die zich niet kan vinden in deze gang van zaken. De rest van de commissie neemt genoegen met het feit dat de wethouder ‘afspraken’ heeft gemaakt met WaterwegWonen. Wij, en véle andere Vlaardingers kennen WaterwegWonen daar iets te goed voor. WaWo is de laatste van wie je een tweedehands auto zou kopen..


Beknopt verslag van de behandeling van onderstaand agendapunt in de vergadering van de commissie
Stad van 21 december 2006
Uitwerking motie sloop/nieuwbouw
Aanwezig: A. Hoekstra (SP), C. Kortleven (GroenLinks), W.H.van Klink (AOV), W.M.Meijer (PvdA), P.v.d.Zwan
(CDA), E. van Pienbroek (Christenunie/SGP), P. Runsink (VVD), A. Brouwer (SBV), I.M. Somers-Gardenier
(VV2000/LV). Voorzitter: V.E.M. Kalf-Müller (VVD). Secretaris: A.J.v.d.Steen. Aanwezig collegelid: J.Versluijs, met
ambtelijke bijstand van de heer M. de Ligt en mevr. K. Nootenboom (Stadswerk). Belangstellenden: 10 personen.
Behandelduur: 20.55 – 21.45 uur.

De voorzitter opent de vergadering. Zij stelt de heer De Ligt en mevr. Nootenboom voor.

1e termijn commissieleden
De heer Hoekstra heeft het planningsschema bestudeerd en betwijfelt of in het verleden vaak direct na
de sloop met de bouw is begonnen. Dat zal sporadisch het geval zijn geweest. Hij vindt dat pas een
sloopvergunning moet worden afgegeven als er concrete plannen zijn. De iets langere doorlooptijd neemt
hij voor lief. De heer Van Pienbroek zegt dat de motie de intentie had zo snel mogelijk na sloop te bouwen
en de periode van braakligging te bekorten. Een situatie als met Ex Libris moet zoveel mogelijk worden
voorkomen. Doel was ook de doorstroming te bevorderen. Hij kan de nu voorliggende notitie niet
goed plaatsen. Overigens, wat gebeurt er als partijen niet mee werken. Gaat de sloopvergunning dan
“automatisch” in? De heer v.d. Zwan begrijpt dat de bewoners na afgifte van een intentieverklaring stedelijk
vernieuwingsurgent zijn. Die koppeling vindt hij niet zo vanzelfsprekend. Het is voor de bewoners van
belang zo snel mogelijk, eerder dan nu, een voorrangspositie te krijgen bij het zoeken van een woning. In
de notitie staat dat geen rekening is gehouden met het indienen van zienswijzen, bezwaar, beroep e.d.
Maar dat zijn juist de factoren die voor vertraging zorgen. Hoe anticipeer je daarop in de planning? De
heer Meijer zegt dat de kern is langdurige braakligging tegen te gaan (Ex Libris, Babberspolder). Met de
motie werd beoogd sneller te bouwen. Hij kan zich in schema 1 vinden. Schema 2 levert een vertraging
van 10 maanden op. Woningen die worden gesloopt zonder dat er concrete plannen zijn, kunnen tijdelijk
ter beschikking van jonge starters komen. Mevr. Kortleven zegt dat de bedoeling van de motie was meer
grip te krijgen op de planning. Dat is met deze gezamenlijke planning gelukt. De slotzin in de notitie van
de procesmanager Holy ZO, waarin deze stelt dat de planning in gevaar wordt gebracht door de conseuenties
van de sloopmotie, kan ze niet plaatsen. Die relatie is er niet; lees de motie er op na. Zij adviseert
gebruik te maken van de ervaring die is opgedaan met uitverhuizen. De termijn daarvoor hoeft niet altijd
18 maanden te zijn, maar kan variëren naar de grootte van het project. Voorkom dat de doorstroming van
andere Vlaardingers in de knel komt doordat er teveel urgenten tegelijk op de markt komen. Hoe kun je
Waterweg Wonen controleren. Vooral in de sfeer van vertrouwen? Of zijn er mogelijkheden om de vinger
aan de pols te houden? De heer De Jong vindt het zorgelijk dat het 10 maanden langer duurt voor er gebouwd
wordt. Mevr. Somers kan zich in de woorden van de eerdere sprekers vinden. De heer Runsink
constateert dat de doorlooptijd met 10 maanden toeneemt. Wat zijn de gevolgen voor de woningbouwplanning,
m.n. ook voor de regionale planning? Hij vindt dat moet worden voorkomen dat de motie in dit
opzicht onredelijk uitpakt. De heer Brouwer zegt dat een langere doorlooptijd niet de bedoeling was.
Waarom wordt de urgentieverklaring zo laat afgegeven? Bekijk dat per geval. Hij raadt aan flexibeler te
zijn en niet voor een standaard aanpak te kiezen, een aanpak die trouwens ook de mogelijkheid van vertraging
in zich heeft. Het uiteindelijk doel is toch het jarenlange braak liggen te voorkomen.
Reactie portefeuillehouder
De heer Versluijs is het eens met de door ieder geuite wens van een kortere in plaats van een langere
procedure. Verlenging van de procedure zou inderdaad gevolgen hebben voor de regionale woningbouwafspraken.
Hij wil graag met de raad bespreken of dit is wat gezamenlijk wordt beoogd en, zo niet,
wat dan wel. De motie zegt dat je pas moet gaan slopen als je zeker weet dat kan worden gebouwd. De
tekst in het coalitieakkoord waarin wordt gesproken over een voorontwerp-bestemmingsplan, is bedoeld
als aanscherping hiervan. Uit het schema blijkt dat je een aantal maanden vertraging oploopt als je de intentie
tot sloop afgeeft als het voorontwerp-bestemmingsplan er is. In het verleden werd de intentieverklaring
afgegeven op momenten dat nog niet helemaal zeker was dat er gebouwd kon gaan worden. Dat kon
inhouden dat op een bepaald moment bleek dat er ten onrechte gesloopt was. Dat probleem kan worden
ondervangen door vroegtijdig voorwaarden te stellen zoals een duidelijke planning. Dat is uiteraard niet
vrijblijvend: gemeente en corporaties kunnen elkaar daarop aanspreken, o.a. via de prestatieafspraken.
Daarnaast is het zinvol al aan het begin van het proces door middel van een quick scan de risicofactoren
in beeld te brengen (verkeer, milieu e.d.). Door dat zo vroegtijdig te doen, kun je de proceduretijd exacter
schatten en veelal wat tijdwinst bereiken. Hij pleit er voor het criterium los te laten dat een intentieverklaring
tot sloop pas wordt afgegeven als het voorontwerp er is. Hij kan zich er in vinden om dit meer per
project te bekijken. Hij pleit voor schema 1 met daaraan toegevoegd de in de nota genoemde voorwaarden.
Voor het loslaten van de koppeling tussen de intentieverklaring tot sloop en de afgifte van een stedelijke
vernieuwingsurgentie heeft hij begrip. Toch wil hij daar, ook gebaseerd op overleg met de corporaties,
niet toe overgaan. De kans is niet ondenkbaar dat mensen urgent worden verklaard die in een gebied
wonen waar uiteindelijk toch geen sloop plaatsvindt. De noodzaak tot het aanwijzen als stedelijk vernieuwingsurgent
is er dan feitelijk niet geweest. Hij erkent dat de bouw niet direct aansluit op het afronden
van de sloop. In beide schema’s is te zien dat tussen het eind van sloop/bouwrijpmaken en begin van de
bouw altijd een “tussenfase” zit van ca. 6 maanden, waarin bepaalde werkzaamheden, zoals aanleg van
de riolering, moeten worden uitgevoerd. Hij begrijpt dat de commissie ervoor pleit om ook die periode zo
kort mogelijk te doen zijn. Maar dat staat eigenlijk los van de principiële discussie van vanavond die gericht
is op het verkleinen van het gat tussen slopen en bouwen. Hij is het ermee eens dat ook de doorstroming
van de overige inwoners van Vlaardingen van groot belang is. Zijn ervaringen met de corporaties
zijn zodanig dat hij kan stellen dat, mocht het overleg tegenzitten, van die kant niet eenzijdig wordt
besloten tot sloop over te gaan, ook al hebben zij daar formeel het recht toe. De corporaties zien ook dat
uitverhuizing vaak minder dan 18 maanden in beslag neemt. Zij hebben begrip en aandacht voor verkorting
van die periode, maar zijn aan de andere kant ook begaan met het lot van de bewoners die niet het
gevoel mogen hebben dat zij op een schopstoel zitten. Het pleidooi voor een “van geval-tot-geval” aanpak
spreekt hem aan. Daar kan per project een mogelijkheid tot verkorting van het proces inzitten.
2e termijn commissieleden
Mevr. Kortleven vraagt de herhuisvesting te bezien aan de hand van niet alleen de grootte van het project
maar ook aan de hand van de opgedane ervaringen. Zij sluit niet uit dat soms een aanzienlijke verkorting
kan worden bereikt. Zijn er op dit moment cijfers bekend over de doorstroming. Die kunnen in dit
verband van belang zijn. De suggestie die in de stukken wordt gewekt dat schema 2 het directe gevolg is
van de motie, is onterecht. Doel was onnodige leegstand tegen te gaan. Zij wijst op deelplan 5 Babberspolder-
Oost. Er is nog geen intentieverklaring terwijl toch een groot deel van de bewoners is uitverhuisd.
Die huizen worden nu niet verhuurd, terwijl die wel verhuurd zouden kunnen worden. Zij vindt dat ongehoord.
Wat wordt daarmee gedaan? De heer Meijer onderschrijft dat. Als sloop wordt vertraagd moeten
woningen voor jonge starters beschikbaar zijn. Hij wijst op schema 2. Daar wordt gesproken over “na de
motie” terwijl dat z.i. ”na het coalitieakkoord” moet zijn, want daarin wordt immers het voorontwerpbestemmingsplan
genoemd. Hij heeft voorkeur voor schema 1. Hij vraagt de wethouder de raad te informeren
als er onverhoopt kinken in de kabel komen. Overigens zijn de gevolgen van heiwerk aan te merken
als één van de risicofactoren waarover de wethouder sprak. Door het nemen van proeven zijn ook die risico’s
beter in te schatten. (De heer Versluijs onderschrijft dit). De heer Hoekstra vindt dat hij met een
kluitje in het riet worden gestuurd. Dat geldt voor beide modellen. De minimum-doorlooptijd is 2 jaar. Op
punt 2 van de motie wordt niet ingegaan. Het college geeft de intentieverklaring en pas daarna wordt
bekeken wat er wordt gedaan. De raad wordt daar niet bij betrokken. De heer Versluijs zegt dat dat bij
deelplan 5 wel degelijk is gedaan. De heer Meijer wijst erop dat voor zowel Babberspolder-Oost als voor
Ex Libris nieuwe stedenbouwkundige plannen liggen, waarin lopende het proces wat aanpassingen in
kunnen komen. De heer Hoekstra vindt die plannen te gering om daarop besluiten over uitverhuizing op
te baseren. De heer Runsink zegt dat zowel voor de gemeente als voor de regio het van groot belang is
dat bouwprojecten geen of zo weinig mogelijk vertraging oplopen. Als daar de medewerking van de raad
bij nodig is ziet hij graag een voorstel daartoe.
Reactie portefeuillehouder
De heer Versluijs zegt dat mevr. Kortleven het juist had. Niet in de motie maar in het coalitieakkoord is
de term voorontwerpbestemmingsplan gebezigd. De motie was wel aanleiding tot het bijstellen van planningen.
In dat opzicht heeft zij zeker haar doel bereikt. Hij zal in overleg met de corporaties bezien of de
herhuisvestingsperiode van 18 maanden bekort kan worden. Ook de (onnodige) leegstand zal hij in dat
overleg aan de orde stellen. Hij doelt dan op situaties waar de heer Meijer over sprak. Afhankelijk van het
project kunnen wellicht nieuwe huursituaties worden gecreëerd. Hij koppelt de overlegresultaten in het 1e
halfjaar 2007 naar de raad terug. Ook de suggestie van de heer Runsink neemt hij daarin mee. Van belang
is het halen van de planning. Het is onvermijdelijk dat een planning van tijd tot tijd wordt bijgesteld.
Maar dan moet wel duidelijk zijn wat de oorzaak daarvan is en wat we daaruit kunnen leren.
Conclusie
De voorzitter constateert dat de commissie in grote meerderheid de voorkeur van de wethouder deelt
voor schema 1 (met de in de notitie genoemde voorwaarden en incl. de kritische opmerking m.b.t. de
uitverhuisperiode van 18 maanden). Zij concludeert dat de motie hiermee vooralsnog als afgedaan kan
worden beschouwd. Zij heeft er kennis van genomen dat de wethouder in het eerste halfjaar 2007 de
commissie informeert over o.m. de uitkomsten van het overleg met de corporaties.
Hierna sluit zij de vergadering.

U bent hier