h

Zorgen over Schotse Hooglanders in giftige Broekpolder

28 augustus 1999

Zorgen over Schotse Hooglanders in giftige Broekpolder

Aan wethouder k. van der Windt
en de gemeenteraad van Vlaardingen.
Stadhuis Vlaardingen

Geachte heer Van der Windt,

Zoals u weet, heb ik naar aanleiding van plannen van uw college om Hooglanders uit te zetten in de Broekpolder schriftelijke vragen gesteld aan de minister van LNV.
Vandaag, bij de middagpost, kreeg ik antwoord. Wie schetst dan ook mijn verbazing dat ik bij thuiskomst uw reactie al in het Rotterdams Dagblad editie Waterweg kon lezen onder de kop, “Vlaardingen zet Hooglander-project toch door”.

Uit het interview begrijp ik dat ook u de brief van de minister nog niet had gelezen. Dat zal dan wel de reden zijn dat u in uw reactie uitgaat van een ander antwoord dan ik heb ontvangen.
U spreekt van een “persoonlijke mening” van de minister. Dat is natuurlijk zo wie zo onjuist. Ministers die vragen van Kamerleden beantwoorden doen dat als Minister van Staat, er is dus geen sprake van een persoonlijke mening.

Deze wat ongebruikelijke brief is mij echter vooral ingegeven omdat uw opmerkingen in de krant mij nogal verbazen en ook haaks staan op wat de minister mij schrijft. Met name uw opmerking “ Als de minister tot zo´n beslissing komt, zou hij eerst contact op moeten nemen met de gemeente”, verbaasd mij. De minister schrijft namelijk “Er is door ambtenaren van mijn ministerie inmiddels contact gezocht met de gemeente Vlaardingen. De gemeente beraadt zich op het begrazingsproject”. Nu heeft of u, of de minister gelijk. Heeft u gelijk, dan jokt de minister, dat zou niet zo mooi zijn. Heeft de minister gelijk dan jokt u, of de communicatie tussen u en uw bij deze zaak betrokken ambtenaren is wel heel erg slecht, en dat is ook niet zo mooi.

Voorts doet u voorkomen alsof de minister geen rekening heeft gehouden met het feit dat de Hooglanders op een minder vervuilde plaats zouden komen. Die reactie is wel erg voorbarig gezien het feit dat u het antwoord van de minister nog niet heeft gelezen. De minister heeft daar in zijn antwoord weldegelijk rekening mee gehouden. Hij schrijft “de runderen zullen derhalve uitgezet worden op een gebied dat grotendeels bestaat uit andere, naar verwachting minder vervuilde locaties". Voorts zegt u, “ In strikt juridische zin heeft Brinkhorst er niets over te zeggen”. Een voor de minister wat pijnlijke opmerking (al zit ik daar nu bepaald niet mee), die echter, als de minister gelijk heeft, niet steekhoudend is. De minister is echt niet over een nacht ijs gegaan, hij schrijft namelijk, “

Dit alles overziende ben ik, ondanks de op zich geruststellende adviezen, van mening dat in dit begrazingsproject ongewenste en onnodige risico´s worden gelopen. Ik acht monitoring van mogelijk optredende ongewenste effecten daartoe niet het juiste instrument en ben van mening dat het uitzetten van de dieren op genoemd terrein beter achterwege kan blijven”. Dat lijkt op een “persoonlijke mening”, of wens van de minister, maar even verder schrijft hij, “Gelet hierop, acht ik het uitzetten van de dieren op genoemd terrein in strijd met artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren”.

De door u veronderstelde persoonlijke mening van de minister, die u denkt naast u neer te kunnen leggen, is dus weldegelijk gebaseerd op wettelijke regels.
Uw uitspraken in het Rotterdams Dagblad lijken mij daarom nog al, wat je eufemistisch zou kunnen noemen, voorbarig. U weet dat ik nog gewoon Vlaardinger ben. Beter ware het geweest mij even te bellen (zoals toen ik de vragen op 11 mei indiende) voor het schriftelijk antwoord van de minister. Ik weet niet of u intussen het antwoord van de minister al heeft, voor de zekerheid fax ik hem maar mee.

U begrijpt dat ik graag van u verneem of ambtenaren van LNV met u, of een van uw ambtenaren, contact heeft opgenomen en of toen inderdaad is gezegd dat de gemeente Vlaardingen zich op het begrazingsproject beraadt.

Vriendelijke groeten,

Remi Poppe

U bent hier